Vlaanderen en Nederland bouwden tussen 1100 en 1700 een vooruitstrevende economie op die in belangrijke mate gebaseerd was op turf - een inferieure fossiele brandstof die vlak onder het aardoppervlak wordt gevonden.
De evolutie van de turfwinning kent opvallende gelijkenissen met de ontginning van fossiele brandstoffen vandaag. Toen de makkelijkst ontginbare reserves waren uitgeput, ontwikkelden de turfdelvers nieuwe technologie en nieuwe methodes voor het aanspreken van moeilijker bereikbare reserves. De turfwinning werd steeds duurder en trok steeds diepere sporen in het landschap. Tot het allemaal op was.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------
--------------------------------------------------------------------------------------------------------
De stedelijke heropleving van de late middeleeuwen kwam op gang in Italië, met als belangrijkste handelssteden Venetië, Milaan, Genua en Florence. Maar rond 1100 ontwikkelde zich een tweede stedelijke kern ten oosten van de Noordzee, een regio die iets later bekend zou worden als de "Lage Landen": het huidige België en Nederland. De Lage Landen konden al snel wedijveren met de economische macht van de Italiaanse steden, en ze werden het economische en industriële centrum van Europa in de periode 1500 tot 1700.
Op de foto (gemaakt door Pantchoa) het stadhuis van Brugge, gebouwd in 1376.
Brugge, Gent en Ieper waren de eerste steden die zich ontwikkelden. Vooral Brugge werd een economische grootmacht omwille van haar positie in de internationale handel, financiën en textielproductie. In 1350 telden Brugge en Gent respectievelijk 90.000 en 57.000 inwoners (vergeleken met 1.000 inwoners voor Amsterdam, bijvoorbeeld). Rond 1500 verschoof de economische macht naar Antwerpen, Brussel en Leuven in de (toenmalige) provincie Brabant. Antwerpen werd het economische centrum van de westerse wereld, een positie die het zou vasthouden tot het eind van de 16de eeuw. In 1550 had Antwerpen 90.000 inwoners, vergeleken met 40.000 inwoners in 1500. Daarmee was het - na Parijs - de grootste stad in Europa ten noorden van de Alpen.
In 1580 werden de Lage Landen, dan onder Spaanse heerschappij, in tweeën verdeeld. De zeven provincies in het Noorden revolteerden tegen de Spanjaarden en vormden een nieuwe staat, de Nederlandse Republiek (het huidige Nederland). Ten gevolge van de chaos in de Zuidelijke Nederlanden (het huidige België), verloor de stad Antwerpen haar koppositie en de economische macht verschoof snel naar de Nederlandse provincie Holland, waar de hoofdstad Amsterdam nu het Europese centrum van economische en industriële activiteit werd. Dat zou zo blijven tot het einde van de zeventiende eeuw.
Grootschalige turfwinning startte in de kustgebieden van Vlaanderen en ten Noordoosten van Antwerpen respectievelijk in de twaalfde en dertiende eeuw. De activiteit was vooral gericht op het leveren van brandstof aan de snel groeiende steden Brugge, Gent en Ieper. De reserves in de Vlaamse kustgebieden raakten al uitgeput tegen het einde van de veertiende of vijftiende eeuw, terwijl de turfwinning in Brabant in de loop van de vijftiende eeuw sterk afnam.
Tegen de tijd dat Antwerpen haar economische koppositie innam, waren de nabijgelegen turfreserves al uitgeput om de energiebehoeften van de Vlaamse steden tegemoet te komen in de twee eeuwen daarvoor. Ten gevolge daarvan verschoof de turfwinning naar de aangrenzende provincies Holland en Utrecht, vanwaar de turf werd uitgevoerd naar Antwerpen. In die tijd waren Holland en Utrecht nog hoofdzakelijk een landbouwregio met weinig behoefte aan energie. Tijdens deze periode werd er ongeveer 220 tot 440 hectare turf per jaar gewonnen in Utrecht en Holland. Rond 1530 raakten de toen winbare reserves uitgeput, terwijl de vraag naar de brandstof bleef groeien. Als gevolg daarvan schoten de turfprijzen de hoogte in.
Turf delven onder de waterspiegel
Als antwoord hierop ontwikkelden de turfgravers een nieuw stuk gereedschap, de "baggerbeugel". Terwijl ze op een wiebelende boot of op de oever stonden, haalden de turfgravers met de baggerbeugel nu turf van onder de waterspiegel op. Deze techniek, "slagturven" genaamde, maakte de toegankelijke turfreserves veel groter.
De turflagen in Holland en Utrecht waren tot 4,5 meter dik, maar omwille van de hoge waterspiegel (daarom wonen we in de "Lage" Landen) kon aanvankelijk alleen de toplaag worden gedolven. Door dieper te graven, overstroomde het land en werd de turf onbereikbaar. Maar nu dat het mogelijk was om turf onder de waterspiegel weg te snijden, konden de volledige reserves werden opgehaald. Zeer waarschijnlijk werd de baggerbeugel eerder al in Vlaanderen gebruikt, en waaide de techniek over naar het Noorden.
Aan de intensivering van de turfwinning hing echter een prijskaartje. Om te beginnen introduceerde het delven van turf onder de waterspiegel extra stappen in de bewerking van de brandstof. Omdat de turf meer water bevatte, moest de bagger eerst worden uitgespreid op smalle en langwerpige stroken land die niet van hun turf werden ontdaan. Daar werd het water er uit geperst door mensen met planken onder hun klompen gebonden. Pas wanneer dit was gebeurd, kon de turf in blokken worden gesneden en opgestapeld worden om te drogen.
Land verdwijnt in de golven
Erger was de vernieling van het landschap en het verlies van landbouwgrond. Waar de turf van onder de waterspiegel werd weggehaald, verdween het land in de golven. Dat was eerder ironisch voor een land dat zich elders op het territorium zoveel inspanningen getroostte om land op de zee te winnen door middel van poldermolens. Als gevolg van de turfwinning verdween er in Holland en Utrecht jaarlijks 115 tot 230 hectare land. De uitgeputte veengebieden vormden waterplassen die enorme afmetingen aannamen in de provincies Holland en Utrecht. Alleen de langwerpige stroken land waarop de turf te drogen werd gelegd, bleven over. Het resultaat leek, zoals historicus Jan de Vries het treffend omschreef, op een "Zwitserse kaas".
Sommige van deze typische waterplassen zijn er nog steeds. De foto hierboven toont de Nieuwkoopse plassen in Holland, vandaag een natuurreservaat van 1400 hectare. Andere overgebleven voorbeelden zijn de Loosdrechtse plassen en Vinkeveense plassen in de provincie Utrecht (hieronder). Vaak werden uiteindelijk ook de smalle stroken land van hun turf ontdaan of weggeslagen door de golven tijdens een storm.
Dorpen verdwijnen in de golven
De zaak liep helemaal uit de hand toen hele dorpen in de golven verdwenen. Historicus J.W. de Zeeuw: "Rond 1600 namen deze meren het grootste deel in van het gebied tussen de rivieren Oude Rijn, Gouwe en Hollandse Ijssel en bedreigden ze de dorpen Zevenhuizen, Moerkapelle en Waddinxveen. In 1630 werd de kerk van Jacobswoude, ten Noorden van de Oude Rijn, neergehaald omdat in tussentijd de rest van het dorp was verdwenen in de golven van de omringende door mensenhanden gemaakte meren."
In de loop van de eeuwen veroorzaakte de turfwinning het samengaan van twee grote meren (het Haarlemmermeer en het Leidsemeer) en een aantal kleinere meren in Holland, met als resultaat een binnenzee van 17.000 hectare die verschillende dorpen opslokte (Nieuwerkerk, Rijk, Vijfhuizen, een deel van Aalsmeer - zie de kaart hieronder). De enorme plas (in de volksmond bekend als de waterwolf) bedreigde tijdens de negentiende eeuw zelfs de omringende steden Haarlem, Leiden en Amsterdam, waarna hij eindelijk (grotendeels) werd ingepolderd.
De overheid, geschokt door het verlies aan landbouwgrond - en de daaraan verbonden belastinginkomsten - probeerde de turfgravers tijdens de 16de eeuw te stoppen door het instellen van exportverboden en beperkingen op het graven van turf onder de waterspiegel. Maar daar faalden ze in. Het delven van turf was lucratiever dan het cultiveren van landbouwgewassen. In totaal zou de turfwinning 60.000 hectare land doen verdwijnen in Holland en Utrecht - bijna 10 procent van het grondgebied.
Turfwinning verplaatst zich naar het Noorden
De vraag naar energie ging opnieuw de hoogte in op het einde van de zestiende eeuw, toen de economische macht verhuisde van Vlaanderen en Brabant naar Holland. Ondanks de schade aan het landschap ging de turfwinning in het laagveen van Holland en Utrecht door tijdens de zeventiende eeuw, met een gemiddelde jaarlijkse productie van zo'n 200 hectare. Maar dat volstond niet om de groeiende vraag naar de brandstof te stillen, en de turfprijzen gingen andermaal omhoog.
Ten gevolge hiervan verschoof het zwaartepunt van de turfwinning vanaf 1580 naar de wat hoger gelegen venen in de noordelijke provincies Friesland, Groningen en Drenthe - zo'n 200 tot 250 kilometer verderop. Daar zou de jaarlijkse productie tijdens de zeventiende eeuw oplopen tot bijna 400 hectare. De meeste turf werd geëxporteerd naar Holland.
Het benutten van de reserves in het Noorden moest echter op een totaal andere manier worden georganiseerd, omdat er weinig waterlopen waren. Het over land transporteren van de turf naar de Zuiderzee, vanwaar de brandstof vervolgens kon worden verscheept naar Holland en Utrecht, zou onbetaalbaar zijn met de transportmiddelen uit die tijd - paard en kar. Om turfwinning in het hoogveen in de noordelijke provincies rendabel te maken, moesten er kanalen worden gegraven, wat veel kapitaal vereiste.
Consortia van investeerders
Het gevolg was dat, zoals historicus Jan de Vries schrijft, er "in plaats van de vele individuele turfgravers die elk op eigen houtje kleine stukjes laagveen bewerkten, de turf in het hoogveen werd gedolven door consortia van investeerders (stedelijke kapitalisten uit de westerse steden) die de marktcondities aantrekkelijk genoeg achtten om grote stukken veen op te kopen, er lange kanalen in te laten graven, en vervolgens legers turfgravers in te huren om de brandstof op te delven."
De kaarten hierboven en hieronder laten de omvang zien van het uitgebreide netwerk aan kanalen dat vanaf 1580 in de noordelijke provincies van het huidige Nederland werd gegraven. In het hoogveen van Groningen en Oost-Drenthe ging de bouw van kanalen ononderbroken door van 1580 tot 1650, waardoor het hoofdgedeelte van de turfvoorraden geopend werd. Daardoor kwam zo'n 30.000 hectare turf beschikbaar voor transport.
Vlaamse kloosterorden
In het hoogveen van West-Drenthe, Friesland en Overijssel werden er door het graven van kanalen tussen 1600 en 1670 zo'n 30.000 hectare turf beschikbaar gemaakt. In totaal werden er naar schatting 700 kilometer kanelen gegraven in de noordelijke provincies, speciaal bedoeld voor het transport van turf. Daar blijven er heel wat van over, met soms verrassende gevolgen zoals dorpen zonder wegen.
Enkele eeuwen voordien was iets gelijkaardigs gebeurd in Vlaanderen en Brabant, met het verschil dat in dat geval waarschijnlijk de kloosters de drijvende kracht waren achter de grootschalige, georganiseerde turfwinning. Ze kochten land op en huurden turfgravers in. In de Brabantse venen, ten noordoosten van Antwerpen, werden vanaf 1300 zo'n 20 turfkanalen gegraven tot 16 meter boven de zeespiegel, elk met een lengte van 10 tot 20 kilometer. De hoofdkanalen, die de turfhavens verbonden met de turfgebieden, haalden een gezamenlijke lengte van meer dan 320 kilometer.
Nieuwe landbouwgrond
De exploitatie van het hoogveen in het Noorden resulteerde niet altijd in het verlies van landbouwgrond zoals dat in het Zuidwesten gebeurde. Ten eerste omdat de turfmaatschappijen sommige venen in landbouwgrond omzetten nadat de turf was gedolven. Omdat de venen hier boven de waterspiegel lagen, kon dat relatief makkelijk gebeuren. Daartoe werd de bovenlaag grond boven de turflaag bewaard (die in het geval van hoogveen weinig waarde had als brandstof), en vervolgens opnieuw over het land verspreid nadat de turf weg was. De nieuwe grond werd dan flink bemest. Dit gebeurde vooral in Groningen, waar de overheid de landbouwontwikkeling van de venen aanmoedigde door het subsidiëren van de distributie van mest - zowel van dierlijke als van menselijke oorsprong.
De nieuwe kanaalinfrastructuur die voor de export van turf werd gecreëerd, bood ook goedkoop transport aan voor landbouwproducten - een investering die de landbouw zelf niet had kunnen verloorloven. Maar slechts weinig veen in Groningen werd in landbouwgrond omgezet tijdens de Gouden Eeuw. Het was pas met de komst van kunstmatige meststoffen op het einde van de negentiende eeuw dat het herstel van landbouwgrond echt op gang kwam. In de provincie Friesland was de onderliggende grond dan weer niet geschikt voor landbouw en resulteerde de turfwinning in grote waterplassen die nog altijd bestaan. En zoals vermeld zorgde de turfwinning in het Zuidwesten voor het verlies van veel (potentiële) landbouwgrond.
De Nederlanders werden daarom in tegenstelling tot andere Europese naties uit die tijd in belangrijke mate afhankelijk van voedselimport. Er werden groenten, vlees en melkproducten gekweekt, maar zowat de helft van net benodigde graan (het basisvoedsel) werd ingevoerd uit de Balitische staten, wat een kostelijke affaire was. De productie van turf leverde de Nederlanders echter meer geld op, en dus deden ze een goede zaak. Industrie bracht meer op dan landbouw en dus besteedde de Republiek de landbouw uit. Het gaat vandaag niet anders.
Waarom werd turf alleen gebruikt in de Lage Landen?
De Lage Landen waren niet de enige regio die last hadden van een tekort aan hout in de periode 1100-1700. Bovendien was er bijna overal in Europa turf te vinden, zeker ten noorden van de Alpen. Waarom losten andere landen hun energieproblemen dan niet op door deze brandstof te delven?
De reden is dat voor preïndustriële samenlevingen de waarde van energiereserves in de eerste plaats bepaald werd door de kost van het transport en niet zozeer door de kost van de energiewinning zelf. Er bestaat geen enkele periode in de geschiedenis wanneer er sprake was van een globaal, continentaal of zelfs nationaal gebrek aan hout. Het probleem was altijd hyperlokaal, veroorzaakt door ontbossing rondom stedelijke (of industriële) kernen.
Transport over land - wat neerkwam op paard en kar over meestal erg slechte wegen - was extreem traag, arbeidsintensief en duur, waardoor de praktische afstand tussen energiereserves en energiegebruikers ten hoogste 20 tot 25 kilometer bedroeg. Hout of turf aanvoeren van verder weg kostte simpelweg meer energie (biomassa voor de paarden) dan de hele activiteit opleverde. De enige uitzondering hierop was transport over het water. Dat kon via windkracht maar ook via menselijke of dierlijke arbeid langs het jaagpad (veel efficiënter dan paard en kar omwille van de lage wrijvingsweerstand).
Waterwegen
Eén blik op de kaart van de Lage Landen verklaart waarom onze regio het zich kon veroorloven om turf over enorme afstanden te vervoeren. Het hele gebied wordt doorkruist door rivieren en meren. Van Groningen en Friesland in het uiterste Noorden zeil je vrijwel rechtdoor naar Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, en vervolgens naar Antwerpen, Gent en Brugge. Geen enkel ander gebied in Europa beschikt over zo'n wijdvertakt waterwegennetwerk.
Bovendien is er veel wind en is het land zo plat als een pannenkoek, wat prima condities oplevert voor zeilschepen. Ook belangrijk is dat de Lage Landen - zoals hun naam impliceert - erg dicht bij de waterspiegel liggen. Het graven van turfkanalen en ze verbinden met de al bestaande waterlopen was relatief makkelijk. Omdat de natuurlijke waterwegen toegang gaven tot bijna alle belangrijke steden, kon de turf rechtstreeks van het veld naar de deur van de consument gevoerd worden (veel fabrieken lagen overigens vlak aan de oever). Er was vrijwel geen transport op land mee gemoeid, en dat hield de kosten laag.
In de meeste andere landen lagen de turfreserves te ver boven de waterspiegel, wat de bouw van kanalen door de nood aan sluizen veel duurder maakte. Vaak lagen steden te ver weg van turfreserves of ontbraken de nodige waterwegen (zoals in Engeland). Dit verklaart waarom grootschalige turfwinning in andere Europese landen (en in de VS) slechts op gang kwam op het einde van de negentiende eeuw, toen de turf kon worden vervoerd met stoomtreinen of ter plaatse kon worden omgezet in elektriciteit (die makkelijker te vervoeren is dan turf).
Kris De Decker
Binnenkort het derde en laatste deel van "Duizend jaar fossiele brandstoffen": de opmars van steenkool, het einde van turf, en de vraag of een welvarende maatschappij mogelijk is zonder fossiele brandstoffen.
Deel 1: Duizend jaar fossiele brandstoffen: de vergeten geschiedenis van turf en steenkool.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------
Bronnen:
- "Energiemarkten en energiehandel in Holland in de late middeleeuwen", Charles Cornelisse, 2008.
- "Peat and the Dutch golden age" (.pdf), J.W. de Zeeuw, 1978.
- "The First Modern Economy: Success, Failure, and Perseverance of the Dutch Economy, 1500-1815", Jan de Vries, 1997.
- "The Economy of Europe in an Age of Crisis, 1600-1750", Jan De Vries, 1976
- "Verdwenen venen. Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad. 1250-1750", K.A.H.W. Leenders, 1989.
- "Peat and Canals" (.pdf), Michiel A.W. Gerding
- "Meeten, boren en besien: turfwinning in de buitenrijnse ambachten van het Hoogheemraadschap van Rijnland 1680-1800", A.J.J. van't Riet, 2005
- "Delfstoffen, machine- en scheepsbouw", in "Geschiedenis van de techniek in Nederland", H.W. Lintsen, 1993.
- "Het verloren technisch paradijs", in "Geschiedenis van de techniek in Nederland". H.W. Lintsen, 1993.
- "Vervening", "Turfsteken", "Veen", "Slagturven", "Baggerbeugel", Wikipedia.
- "Canals and energy. The relationship between canals and the extraction of peat in the Netherlands 1500-1950" (.pdf), Michiel A.W. Gerding, in "Peatlands", February 2010.
- "The Rise of Commercial Empires: England and the Netherlands in the Age of Mercantilism, 1650-1770
", David Ormrod, 2003
- "A Forest Journey: The Story of Wood and Civilization", second edition, John Perlin, 2005
- "The Making of Urban Europe, 1000-1994
", Paul M. Hohenberg & Lynn Hollen Lees, 1985
- "Urban World History: an Economic and Geographical Perspective
", Luc-Normand Tellier, 2009
- "Peatlands and climate change" (pdf), International Peat Society, 2008
- "The Dutch Republic in the Seventeenth Century: The Golden Age
", Maarten Roy Prak, Diane Webb, 2005.
- "The Rise of the Amsterdam Market And Information Exchange: Merchants, Commercial Expansion And Change in the Spatial Economy of the Low Countries, C.1550-1630", Clé Lesger, 2006.
- "Turf fires -burning peat". Old and Interesting.
- "The Mother of All Trades: The Baltic Grain Trade in Amsterdam from the Late 16th to the Early 19th Century
", Milja van Tielhof, 2002.
- "Energy transitions: history, requirements, prospects", Vaclac Smil, 2010.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------
Verwante artikels:
- Zo lossen we de energiecrisis (nooit) op: er is meer nodig dan duurzame energie
- Hoeveel olie kost de productie van olie? netto energie analyse
- Moeten we energie rantsoeneren? Een sociaal alternatief voor hogere energieprijzen
- Hernieuwbare energie op grote schaal: zijn er genoeg grondstoffen?
- Zit er te veel of te weinig olie in de grond? "peakoil" of "global warming", wat is nu eigenlijk het probleem?
- Draait de industrie straks op geconcentreerd zonlicht?
- Zonne-energie maakt oliewinning goedkoper
- Open source energieproductie: de Solar Fire P32
- De optische telegraaf: e-mail in de 18e eeuw
- Geschiedenis van de windmolen: industriële revolutie in de Middeleeuwen
- Een roetzwarte toekomst: de revival van steenkool
- België en Nederland voor de Industriële revolutie : stadsplannen
- De geschiedenis van de techniek in Nederland : zesdelig boekwerk online
|
(1)
Westelijk Noord-Brabant kende een grootschalige, bedrijfsmatige turfwinning voor Vlaamse steden.
http://www.projectenbankcultuurhistorie.nl/sites/default/files/old/turf_eindrapport%20141x00198[1].018309_1_deel%201.pdf
Goude speelde een belangrijke rol. http://www.goudsecanon.nl/13/1580/Turfmarkt/
"een kostelijke affaire" of een kostbare affaire? .
Geplaatst door: roland | 17 oktober 2011 om 12:21
(2)
Opnieuw heel interessant. Weet je (of iemand anders) wat het belang van snoeihout was? Was een boer die akkers en weilanden had omzoond met knotwilgen (die om de zoveel jaar geknot moeten worden en dus hout opleveren) niet zelfvoorzienend in zijn energiebehoefte? Of brengt dit te weinig hout voor?
Vertaald naar de dag van vandaag. Kan iemand met een passief huis die maar enkele dagen per jaar moet bijstoken, dit met het snoeihout uit de tuin doen?
Geplaatst door: stijn | 20 oktober 2011 om 13:33
(3)
@ Stijn: snoeihout was inderdaad belangrijk zolang Nederland een agrarische samenleving was. De energiebehoeften op de boerderij waren relatief laag en veel landbouwers hadden een klein bosje (niet alleen de rijen bomen langs de velden maar vaak ook kleine lapjes grond tussen de velden) waar ze hakhout uit haalden. Toch werd er toen ook al turf gebruikt door boeren. En voor industriële toepassingen was hakhout natuurlijk niet geschikt.
Met hakhout is het inderdaad mogelijk om op een erg klein lapje grond in je eigen warmte-energie te voorzien, vooral wanneer er zuinige verwarmingstoestellen zoals een tegelkachel worden gebruikt. Daar is een artikel over in voorbereiding.
Geplaatst door: Kris De Decker | 21 oktober 2011 om 13:51
(4)
In dat geval is agroforestry een interessant gegeven....bij Velt zijn ze ermee bezig. Meer bomen op landbouwgronden kan extra voordelen opleveren, voor boer, milieu, grazende dieren,voedselvoorziening, brandhout enzo..... zeker het bekijken waard!
Geplaatst door: maman verte | 31 oktober 2011 om 13:17